KLIK HIER VOOR INFORMATIE |
COLUMNSOver belevenissen en inzichten |
CLICK HERE FOR |
Het was een zwoele, warme zomerdag in de zestiger jaren van de vorige eeuw (en wel, om meer precies te zijn, in het jaar 1966). Hij was een jongen van zo'n 17 jaar oud. Als gewezen zoon van een veehouder was hij gewend aan het werk op een boerderij. Voor zijn nog betrekkelijk jonge leeftijd had hij daarom wel reeds een gespierde lichaamsbouw. Hij werkte nu voor de heer Vader. Nee, niet voor zijn eigen vader. Maar voor een boer met die aparte naam. De boer met deze bijzondere naam kwam vanouds uit de provincie Zeeland vandaan. Tijdens de stormvloedramp van 1953 was zijn bedrijf door de zee verdolven. Samen met zijn gezin had hij die ramp gelukkig wel overleefd. Maar met zijn bedrijf was hij ook zijn schijnbaar zo zekere bron van inkomsten kwijt geraakt. Uit humanitaire overwegingen had de regering er toen voor gezorgd dat hij in de Noordoostpolder, vlak bij Kuinre, weer opnieuw een bedrijf kon opstarten. Een prachtig mooie kans voor deze zeeuwse boer om de natie zijn inzet en zijn talent te tonen. Maar hij had het nu toch best wel een beetje druk, dus was de extra hulp van die door de wol geverfde jonge boerenzoon wel welkom.
Vakantie was er niet bij voor deze boer, want in de zestiger jaren van de vorige eeuw was dat alleen voor de gegoede mensen weggelegd. Dus dat was geen probleem. Maar op de hierboven genoemde, zwoele zomerdag kon hij er niet omheen, hij moest die dag een bezoekje brengen aan zijn in Zeeland achtergebleven familieleden. Voor hem en zijn gezin was dat nogal een tocht, want zij gingen anders nooit een dagje weg. Voor een boer is dat meestal ook niet te doen. Vooral niet wanneer er vee op de boerderij aanwezig is, wat de zorg van die boer behoeft. Maar nu was die kans wel aanwezig, want hij had het grote geluk dat de jongen, die hem tijdelijk bij zijn vele werk bijstond, zich heel goed met het vee zou kunnen redden. Deze jongen had zoveel werkervaring, dat hij er niet in het minst over hoefde in te zitten dat deze zich niet goed zou kunnen redden.
Met de verzorging van het vee, was deze jongen die dag echter niet volledig bezet. Nee, om eerlijk te zijn, deze jongen zou hier zelfs eerder mee klaar zijn dan hijzelf. Dat wist hij maar al te goed! Dus bedacht deze berekenende boer voor die dag nog een extra karweitje. Een extra karweitje waar die jongen die dag flink zoet mee zou zijn. En ja, hij had die dag beslist wel een karweitje voor hem. Een karweitje waar hij zelf een hekel aan had. Namelijk het uithekkelen van een sloot waarin veel riet groeide. Bij de cultivatie ven het drooggevallen land in de Noordoostpolder had dat riet een nuttige functie vervuld. Maar nu zorgde dat riet in sommige sloten nog steeds voor doorstromingsproblemen van het water. Dat riet moest er dus uit. Maar dat was in die tijd een bijzonder lastig karwei. Men had toen op de landbouwbedrijven nog niet de mogelijkheid om dat machinaal uit te voeren. "Hier moet die jongen zich die dag maar mee weten te vermaken", had die boer bedacht. Maar de jongen wist dat riet eigenlijk met wortel en tak moest worden verwijderd, wilde dat effectief zijn. En dat zou hem, op de wijze waarop die boer dat voor ogen had, niet gaan lukken.
Dus bedacht deze jonge hulp een handige oplossing voor het verwijderen van het riet. De betreffende sloot bevond zich helemaal achter in het perceel waarop die boer zijn bedrijf mocht uitoefenen. Een vermoeiend eind lopen dus voor de jongen. Vermoeiend omdat hij, voor het uitvoeren van zijn plannetje, nogal het een en ander aan boerderij-gereedschappen mee zou moeten gaan tornen. Buiten een zogenaamde "hekkel" (aan een lange stok) en een korte zeis, nam hij nog een mestvork mee. Om zijn plannetje goed uit te kunnen gaan voeren, had hij bovendien een stel hoge laarzen met zich meegenomen. Met dit alles onder zijn armen toog hij toen op pad. De zon brandde die ochtend al meteen flink op zijn bast. Het was ook niet al te vroeg meer in de ochtend, want hij was reeds flink bezig geweest met het vee van die boer. "Dit wordt een sweaty business vandaag", dacht hij nog bij zichzelf. Maar hij vergat die dag iets belangrijks mee te nemen. Namelijk een fles drinkwater!
Op de plek van bestemming aangekomen, zag hij dat het inderdaad een vrij ondiepe sloot betrof, zoals hij reeds had verwacht. Met zijn hoge laarzen aan zijn voeten, kon hij gewoon door de sloot heen lopen. De slootbodem was daartoe, zo dicht bij de dijk van de oude Suydersee, zanderig genoeg. Zijn plannetje om het riet vanuit de sloot met een zeis kort boven de slootbodem los te gaan maaien, zou daarom goed kunnen gaan slagen. Hij pakte daarop toen de korte zeis, die hij had meegenomen, en hij begon toen het riet kort boven de slootbodem los te maaien. Nu was het opschonen van deze sloot voor de rest een fluitje van een cent geworden. De jaarlijkse schouw van het waterschap, die kort daarna zou plaatsvinden, zou voor deze boer aldus geen problemen meer gaan opleveren. Maar het was nog wel even hard doorwerken voor deze jonge man. Eerst moest het riet in de hele sloot van de slootbodem worden losgemaaid en daarna moest het losgemaaide riet ook nog met de mestvork uit de sloot vandaan worden gehaald. Het zweet gutste bij deze jonge jongen, op deze zwoele zomerdag, algauw in straaltjes bij zijn rug neer.
En hij kreeg dorst, flinke dorst! Het begon hem zeer te spijten dat hij vergeten was om drinkwater mee te nemen. Terwijl hij daar in het drinkwater van de koeien stond, werd die dorst een probleem. Hij wist dat het voor hem een risico zou betekenen als hij van het koeiendrinken uit de sloot zou gaan drinken. Dan kon hij veel beter koeienmelk gaan drinken. Maar de koeien waren hier ook niet in de buurt. Eigenlijk zou hij dus het werk het werk moeten gaan laten, om eerst het hele eind terug naar de boerderij te gaan lopen om water op te gaan halen. Maar daarvoor had hij eigenlijk geen tijd. Althans, daarvoor wilde hij geen tijd uit gaan trekken. Want hij wilde de boer de volgende ochtend gaan confronteren met een keurig opgeschoonde sloot. Goed, ondanks zijn hevige dorst werkte hij dus stevig door.
Hij werkte door, totdat hij opeens met een van zijn voeten op iets hards bleek te staan. "Een ordinaire steen", dacht hij bij zichzelf. Desondanks raapte hij die vermeende steen op, want men weet maar nooit wat voor verrassends een dergelijk besluit in petto kan hebben. En jawel hoor, het bleek beslist geen steen te zijn. Maar een bemodderd flesje! In het koeiendrinken maakte hij vervolgens dat flesje schoon. En wat bleek: "het was een colaflesje". En de dop zat er nog op! Een vol flesje Coca-Cola dus. "Dat is toch een wonderlijk toeval", dacht hij. Net op het moment dat zijn dorst hem in zijn macht kreeg, vond hij hier in die vieze sloot een flesje Coca-Cola. Eigenlijk te mooi om waar te zijn! "Maar is het wel verantwoord om die cola op te gaan drinken", dacht hij bij zichzelf. Over dat antwoord hoefde hij niet lang na te denken. "In Coca-Cola zitten geen organische en dus bedreffelijke stoffen", dacht hij bij zichzelf. "Dus waarom zou je dat niet kunnen gaan drinken? Ook al had het misschien wel een jaar in dat koude koeiendrinken gelegen". Het risico leek hem niet al te groot te zijn, dus sloeg hij op de rand van de zeis met een ferme klap van zijn ene hand de dop van het flesje af. De Coca-Cola was goed van temperatuur en ze smaakte voortreffelijk. "Een Godsgeschenk", zou men zeggen.
"Dit moet ik bij thuiskomst van de boer maar niet aan hem gaan vertellen", bedacht hij zich direct daarna. "Want deze gewezen zeeuwse boer is zó Godvruchtig", dat hij daar mogelijk meteen van gebruik zou gaan maken door het afsteken van een preek over "Gods voorzienigheid". In zijn jeugdige wijze van denken was er voor deze jongen voor die vorm van spiritualiteit overigens best nog wel voldoende ruimte. Maar hij had toch ook respect voor het wetenschappelijke uitgangspunt dat men allereerst de meest eenvoudige theorie voor de oplossing van een probleem als de juiste moest gaan beschouwen. En toegegeven het toeval was bij deze gebeurtenis beslist groot. Maar van de andere kant, de sloot waarin hij dat colaflesje aantrof, bevond zich wel langs de weg die rechtsstreeks van Kuinre naar Emmeloord gaat. En via die weg kwam niet alleen flink wat autoverkeer langs, maar ook veel fietsverkeer. En fietsers hebben nu eenmaal, in de zomer, nogal eens de neiging om in de berm van een dergelijke weg te gaan zitten picknicken. En omdat het meegebrachte drinken dan niet altijd meer koel genoeg is, wordt een flesje met drinken dan soms een tijdlang in het koeiendrinken gelegd. De kans dat een dergelijk flesje dan op een later tijdstip niet meer kan worden teruggevonden, of wordt vergeten, is dan beslist niet uitgesloten. "Als men een gerede kans zou willen maken om een eventueel weggeraakt flesje Coca-Cola terug te gaan vinden", bedacht hij zich, "dan zou men eventueel in het ondiepe water van die smalle sloot kunnen gaan lopen. Dan had men best wel een goede kans dat men op zeker moment op dat flesje zou gaan staan". Maar ja, daarvoor moest men dan eigenlijk wel laarzen dragen. En die had de gemiddelde bermtoerist nu eenmaal niet bij zich gestoken. Voor de wetenschap is de voorgaande theorie over de toedracht van dit voorval dus de meest eenvoudige theorie. En niet de metafysische theorie over "Gods voorzienigheid". Want die laatste oplossing van dit probleem is zó moeilijk voorstelbaar, dat het voor het menselijk vernuft gewoon niet goed is te bevatten.