KLIK HIER VOOR INFORMATIE
OVER DE SITE

COLUMNS

Over belevenissen en inzichten

CLICK HERE FOR
THE PARENT SITE
and SITE SEARCH


De jonge melker

Hij was nog slechts een jonge jongen, van 14 jaar oud. Een erg jong knulletje nog maar! En het was in het late voorjaar van het jaar 1963. Dus in het jaar van de zo dramatisch verlopen schaatselfstedentocht. Maar goed, het voorjaar had zich ondertussen in al zijn pracht en praal aangediend. De landerijen waren deels geel van de boterbloemen en voor een ander deel paars van de pinksterbloemen. De koeien liepen in het weiland. En de weidevogels waren druk in de weer om hun eieren te beschermen. Kortom: een geweldige tijd voor de jonge jongen die zich te midden van deze pracht en praal in het weiland bevond. Wat kon een jonge Friese boerenzoon zich nog meer wensen dan het grote geluk waarin hij zich daar in het weiland bevond?

Een baantje misschien? Daar had hij wel behoefte aan, nu zijn toekomstperpectief ineens volledig in duigen was gevallen. Het ouderlijk veehouderijbedrijf was, door vervelende omstandigheden, heel plotseling opgeheven. En wat moest hij nu? Eigenlijk zou hij wel een baantje kunnen gebruiken, want met een eigen loontje zou zijn leven heel wat gemakkelijker kunnen worden. Maar hij was nog wel erg jong om zich op de arbeidsmarkt en later ook op de liefdesmarkt aan te kunnen dienen. Maar ja hoe krijg je die problemen ooit opgelost? Dat was wel wat ál teveel gevraagd voor zo'n heel erg jonge jongeman. Maar goed, het dromen over dat soort zaken was uiteraard niet verkeerd. Hij miste het leven op de ouderlijke boerderij ondertussen wel héél erg.

Toen hij op zekere dag na zijn werk weer eens thuiskwam, kreeg hij van zijn moeder te horen dat de plaatselijke veekoopman langs was geweest. Zijn koeien moesten iedere dag tweemaal door iemand worden gemolken, een tiental koeien voorlopig. En later mogelijk nog enkele meer. En die veekoopman dacht dat die jongen dat mogelijk wel wilde gaan doen. De reputatie van deze jonge jongen met de omgang en de verzorging van koeien was hem ten ore gekomen. Dat werd, via zijn moeder, door de veekoopman aan hem duidelijk gemaakt. En misschien, ja heel misschien, wilde hij het melken van die koeien wel op zich gaan nemen. Dat wil zeggen tot het einde van de zomerperiode. En wel iedere dag tweemaal en zeven dagen in de week. Deze nog zo jonge jongen zag dat wel zitten. Dat wilde hij wel gaan doen! Maar de eis van de veekoopmam was wel dat hij die koeien met de hand ging melken. Want de veekoopman wilde niet in een melkmachine gaan investeren. En de veekoopman wilde bovendien geen afgeheinde melkplaats in het land hebben. Dus de jonge jongen moest die koeien dan los over het land gaan melken. Dat bracht de grote moeilijkheid met zich mee, dat die koeien dan iedere melkbeurt stuk voor stuk rustig moesten blijven staan, als hij er onder ging zitten om ze te melken. Hij kon die koeien dan bezwaarlijk gaan vastbinden. De jonge melker besefte dat dit een flinke verzwaring van zijn eventuele taak zou inhouden, want die koeien moesten dan wel erg veel vertrouwen in hem hebben, om zolang de melkbeurt duurde, rustig te blijven staan. En bovendien zou hij dan ook meer tijd kwijt zijn aan het heen en weer lopen over het perceel waarin die koeien liepen. En dat niet alleen met een lege melkemmer, maar ook regelmatig met een gevulde emmer. Gelukkig wist hij reeds wel hoe hij goed met een emmer, die met een vloeistof was gevuld, moest gaan lopen. Namelijk door de elleboog van de betreffende arm in zijn middel te gaan houden en door de arm dan een kwart slag te gaan draaien.

De jonge jongen deinsde voor deze uitdaging niet terug. Hij wist meteen wel hoe hij het moest gaan aanpakken om dit voor elkaar te krijgen. Hij begreep dat hij dan moest kunnen gaan beschikken over veekoeken, om daarmee het vertrouwen van de koeien te kunnen gaan winnen. Iedere keer dat hij een koe wilde gaan melken, moest hij die koe met een vijfde deel van een veekoek tot overgave zien te verleiden. De veekoopman zag in dat dit een goed plan van de jonge jongen was. En hij beloofde hem dat hij steeds voor voldoende veekoeken zou gaan zorgen. De jonge jongen wist dat het melken van de koeien onder die omstandigheden weleens zou kunnen gaan slagen. Dus ging hij er mee akkoord!

En vervolgens moest hij dus iedere dag een tiental koeien los over het land gaan melken. En dat iedere dag tweemaal, zowel in de vroege ochtend, als in de namiddag. En dat zeven dagen in de week, gedurende ongeveer drie maanden. Geen geringe taak, al met al! Maar er komen nog wel twee koeien bij, zei de veekoopman. 'Allemachtig!' zei hij toen, 'dat is niet gering! Tien koeien los over het land met de hand melken, is al niet weinig. Maar twaalf stuks is vrij veel'. Echter toen zijn oude opa dit hoorde, bood deze meteen aan hem die maanden met het melken van de koeien te gaan helpen'. Als zijn opa er vijf zou kunnen gaan doen', dacht deze jonge jongen, 'dan hoefde hij er nog maar zeven te doen'. Dat was voor hem goed te doen. Maar die jonge jongen zou hier al met al toch nog niet genoeg geld mee gaan verdienen, om er daarna zijn studie van te kunnen betalen. En in de weekenden wilde hij ook weleens naar de dansgelegenheden toe kunnen gaan. En dat moest hij door zijn werk dan ook ruimschoots kunnen bekostigen. Dus moest hij, tussen die melktijden in, nog wel flink wat extra geld zien bij te verdienen.

Enfin, het was voor hem geen probleem om ook overdag nog een goed betaald baantje te vinden. De werkgevers wisten blijkbaar van zijn werkinzet. Maar dan moest hij wel vroeg in de ochtend met het melken van de koeien beginnen. Samen met zijn opa fietste hij dan ook iedere dag, vroeg in de ochtend, naar het andere eind van de stad waar de koeien in de wei liepen. 'Het melken op zich was een vrij ontspannen bezigheid en hij kon er bij gaan zitten. Maar het moest wel in alle rust worden gedaan, want zodra een bepaalde koe zou gaan schrikken, zou deze weg gaan lopen', dacht hij. 'En dan zou deze ook de melkemmer omver kunnen gaan lopen', dacht hij! 'Om te verhinderen dat de te melken koe wat al te gemakkelijk zou kunnen weglopen, zou hij de achterpoten van de te melken koe altijd wel vrij stevig met een spantouw aan elkaar vast moeten gaan binden. En hij zou er daarbij op moeten toezien dat de knoop die hij daarbij in het spantouw legde een platte knoop zou zijn en niet een zogenaamde oud-wijvenknoop, want anders zou die knoop op zeker moment onbedoeld los kunnen gaan schieten. In de meeste gevallen zou het samenbinden van de achterpoten voldoende effectief kunnen zijn. Meestal zouden de koeien zich dan wel volgzaam overgeven aan de vrijheidsbeperking die hij hun met behulp van het spantouw zou opleggen', bedacht die jongen zich. Maar later bleek er wel één enkele koe te zijn die zo nerveus was dat hij bij het minste geluidje, wat hij hoorde, toch (van schrik) probeerde weg te vluchten. En diezelfde koe liet zich ook iedere keer maar moeilijk door de jongen vangen. Dat viel in eerste instantie niet erg mee, want hoe vang je een bange koe die los over het land loopt? 'Door er heel snel achteraan te rennen? En die koe dan op zeker moment bij het halster beet te gaan pakken? En die koe jou net zo lang met zich mee te laten zeulen tot hij er dodelijk vermoeid bij neer zou gaan vallen?' Ja, dat zou kunnen, maar dat was wel een gevaarlijke manoeuvre. Daar had hij reeds eerder eens een paar gekneusde ribben aan overgehouden. Dat risico was hem te groot! Dus moest daarvoor wel een oplossing komen, want dat zou anders met al teveel problemen gepaard kunnen gaan. Dus dacht hij die koe bij zijn halster aan een lange ketting vast te gaan binden. Dan zou hij die koe veel gemakkelijker kunnen gaan vangen. Hij hoefde dan immers slechts het ketting beet te gaan pakken, om die koe onder controle te krijgen. En dat bleek die nog zo jonge jongen later ook wonderwel te slagen! Op die keren na, dat het ketting van het halster was losgeraakt en de jongen die koe op de een of andere manier toch moest zien te vangen. En ja, daar stond die jonge jongen dan ook vervolgens in het weiland te kijken naar een loslopende, nerveuze koe. Een koe welke die jongen zonder vanghok in zijn eentje moest zien te vangen. Een koe die ook nog eens geen halster meer om had. Die jongen kon natuurlijk wel achter die koe aan gaan rennen en dan die koe gewoon bij zijn horens gaan vatten. Maar dat was zeer gevaarlijk, dat had die jongen reeds dus reeds een keer eerder al ervaren. Als hij daarbij zou struikelen, zou de kans zelfs groot zijn dat die koe gewoon over hem heen zou lopen. En een koe is nu eenmaal veel te zwaar om daar zonder de nodige verwondingen vanaf te kunnen komen.

Toch moest hij dat probleem zien op te lossen. Het perceel weiland, waarin de koeien liepen, was met een afrastering van prikkeldraad in tweeën gedeeld. Dat maakte het vluchtgebied voor die koe wel een beetje kleiner, maar desondanks was dit nog veel te groot om die koe gemakkelijk te kunnen vangen. Bij het zoeken naar een oplossing om die 'wilde' koe te vangen, ging hij nog eens na welke hulpmiddelen hem zoal ter beschikking stonden. Hij beschikte over een paar einden koetouw, en een eind prikkeldraad van een lengte van ongeveer zes meter. Dus dáár moest hij het op de een of andere manier mee zien te doen. De jonge jongen was ondertussen niet echt meer wars van het vinden van een oplossing die potentieel gevaarlijk was voor de koe. Dus bond hij op zeker moment het losse eind prikkeldraad aan één kant met een eind touw stevig aan een paal van de afrastering vast. En aan het andere eind van het prikkeldraad knoopte hij ook een eind touw vast. Met dat stuk touw kon hij nu zonder problemen het eind prikkeldraad gaan aantrekken. Zo kon hij in ieder geval een kleinere ruimte maken om die 'wilde' koe te gaan vangen. Hij moest er dan voorlopig alleen nog voor zorgen dat de koe naar het losse eind prikkeldraad toe zou gaan lopen. Als dat zou lukken, kon hij proberen het losse eind prikkeldraad, dat op de grond lag, aan te gaan trekken. 'En als hij dan de koe op die manier, rustig aan, tussen de afrastering en het losse eind prikkeldraad had gevangen, kon hij het eind prikkeldraad met het touw aan een paal van de afrastering vast gaan knopen', had hij bedacht. Het was voor de koe een risicovolle manier van doen. Want als de koe, uit paniek weg zou proberen te rennen, zou het prikkeldraad hem rare verwondingen toe kunnen gaan brengen. Met name aan zijn uier en aan zijn spenen. Maar goed, wat kon deze jonge jongen anders doen dan dat gewoon te gaan proberen. En wat scherste even later zijn verbazing? Toen de koe eenmaal in deze gevaarlijke vangruimte was ingesloten, liet deze zich wonderlijk gemakkelijk opnieuw een halster omdoen. En vervolgens liet de koe zich ook wonderlijk gemakkelijk aan een paal van de afrastering vastbinden. Het leek erop dat de koe er ook zelf het gevaar van inzag om nog langer te proberen weg te rennen. Deze koe was wél zo slim om dat niet te gaan proberen. In de ogen van deze jonge jongen was die koe dan ook niet zozeer bang en nerveus, maar gewoon eigenzinnig. En de nog zo jonge jongen wist dat dit een karaktertrek was die voor sommige koeien zondermeer kenmerkend kon zijn.

Een karaktertrek! Ja, misschien. Maar evengoed kon het een bange reactie op mensen zijn. Hij wist niet wat de achtergrond van de door de veekoopman aangekochte koeien was. Mogelijk had een dergelijke koe het, bij de veehouder, door wie hij was opgefokt, minder goed getroffen. Het viel hem dan wél op dat de koeien zich, over het algemeen toch op zeker moment wel overgaven, als hij er tenminste zeer geduldig mee omging. Het gegeven, dat de koeien die de veekoopman ter opkoop werden aangeboden, vaak koeien 'met een vlekje' waren, was hem wel duidelijk. De koeien die, in figuurlijk zin 'met een vlekje waren behept', werden natuurlijk met voorkeur 'door de veehouders afgestoten. Maar dat gegeven maakte dit werk er voor de jonge jongen niet gemakkelijker op.

Enkele dagen nadat de jonge knul het gevaar voor de koe in goede banen had weten te leiden, doemde er een ander gevaar op voor die koe en ook voor de andere koeien in het weiland. Want nadat het plotseling erg was begonnen te regenen, bleek dat er een hevig onweer ophanden was. De donder was steeds sneller achterelkaar te horen en de lucht werd gedeeltelijk inktzwart. Bovendien, en daar had hij het helemaal niet op staan, de bliksemflitsen volgden elkaar nu wel steeds sneller achter elkaar op. De koeien waren ondertussen dicht bijelkaar gaan staan, zodat zij op die manier een beetje beschutting van elkaar konden hebben. Maar hij wist dat dit voor die kudde koeien ook een gevaar inhield, want als de bliksem in die groep koeien zou inslaan, zouden zij allemaal tegelijkertijd dood neervallen. En een eventuele melker, die zich daar min of meer onder één van die koeien zou bevinden, zou dat dan ook niet overleven. De koeien waren de hoogst gelegen projecten die zich daar in de omgeving bevonden, dus de kans dat de bliksem op die koeien zou inslaan was relatief groot. Daarom besloot hij om, tussen de bliksemflitsen in, snel een flink eind bij de groep koeien vandaan te gaan lopen. En om daarna op hurken in de één of andere greppel te gaan zitten. Het water wat zich daar ondertussen in die greppel had opgehoopt deerde hem niet, want hij had vrij hoge laarzen aan. Enfin, de onweersbui bleek daarna al snel verder te zijn getrokken. En zij (de koeien en hij), hadden het allemaal overleefd.

De zich periodiek manifesterende bronst bij koeien vormde voor de jonge melker ook een reëel gevaar. Want koeien hebben nu eenmaal de sterke neiging om een bronstige koe te gaan bespringen. De dwangmatige neiging om dit te doen is bij koeien vaak in sterkere mate aanwezig, dan dit bij stieren het geval is. Niet alle koeien hebben op zeker moment de neiging om dat te doen, maar onder een tiental koeien is er bijna altijd wel eentje aanwezig die daar op zeker moment toe overgaat. Koeien zijn normaliter eens in de drie weken een dag bronstig. Dus de kans dat de jonge melker op zeker moment met een bronstige koe zou kunnen worden geconfronteerd, was betrekkelijk groot. Voor het jonge ventje bestond het gevaar er wat dat betreft vooral in dat de tochtige koe, waaronder hij zat te melken, door een andere koe zou worden besprongen. Meestal zag de jongen dat wel aankomen, maar soms bengelde totaal onverwacht ineens, vlak voor zijn ogen, een grote poot van een andere koe over de rug van de koe heen, die hij aan het melken was. De bespringende koe had in dat geval de bronstige koe van voren besprongen. Meestal worden de bronstige koeien van achteren besprongen. Dat was beslist ook gevaarlijk voor de jonge jongen, maar dat zag hij dan wél veel beter aankomen dan wanneer de bronstige koe aan de voorkant van zijn lichaam werd besprongen. Dit soort situaties was met name gevaarlijk, omdat hij gemakkelijk door een poot van de bespringende koe kon worden geraakt. Maar de jonge melker was zich goed bewust van dit gevaar. Meestal wist hij wel dat de koe, die hij zat te melken, bronstig was. Als hij nog niet eerder had bemerkt dat de betreffende koe bronstig was, werd hij daar meestal wel op opmerkzaam gemaakt door het feit dat er een lange, elastische sliert bronstslijm uit de vulva van de koe vandaan liep. Wanneer de springneigingen van de andere koeien al te heftig waren, bond hij de bronstige koe aan de andere kant van de afrastering in het weiland vast. Dat was voor zijn eigen veiligheid dan beslist wél van belang.

Lang niet áltijd ging zijn karwei daar met dermate veel spanning gepaard. Meestal zat hij daar, in het eerste jaar nog in gezelschap van zijn zo bijzonder lieve opa, heel ontspannen te melken. De melk viel dan, ondermeer door zijn goede melktechniek, in een ritmische cadans in de emmer. En hij wist, hoe meer schuim hij daarbij in die emmer kon bewerkstelligen, hoe beter zijn manier van melken zou zijn. Hij had dat reeds eerder goed aangeleerd. Namelijk door de vingers van zijn handen beurtelings te gaan sluiten. Te beginnen bij de wijsvinger van iedere hand. En vervolgens de middelvinger; dan de ringvinger en dan de pink. Als hij mensen, welke die melktechniek niet beheersten, demonstreerde hoe men daartoe de vingers beurtelings in die volgorde moest gaan dichtknijpen, bleek niemand dat zondermeer voor elkaar te krijgen. Zelfs sommige ervaren melkers niet. Sommigen van hen streken de spenen van boven naar beneden, tussen de duim en de wijsvinger, leeg. Maar dat is dan niet alleen een minder effectieve manier van melken, maar ook een voor de koe nogal pijnlijke manier van doen. Zo hoort het beslist niet te worden gedaan, behalve dan bij die koeien die zulke korte speentjes hebben dat je die spenen niet goed met de volle hand kunt omvatten. Ook híj had er daar een koe bij met dergelijk korte speentjes. Iedere keer opnieuw zag hij er dan ook weer tegenop om die koe leeg te gaan 'strippen'. Beide zomers dat hij dit werk deed, had hij er ook een zogenaamde taaimelkse koe bij. Het was duidelijk dat die koeien om die eigenschap door de betreffende veehouder van de hand waren gedaan. Bij het melken van zulke taai-melkse koeien kon men pijn in de pols krijgen van de extra kracht die men op de spenen van die koeien moest gaan uitoefenen, om ze toch nog voldoende snel van hun melk te kunnen ontdoen. Bij de tochtige koeien lukte het om een andere reden niet om de melk gemakkelijk uit de koe vandaan te krijgen. Die koeien lieten de melk vaak niet goed schieten. De oorzaak daarvan moet gezocht worden in het minder goed werken van de toeschietreflex bij een koe, die door de afgifte van het hormoon oxytocine door de koe, moet worden geïniteerd. Als een koe pijn krijgt door een minder goede melktechniek van de melker, zal hij dat doorgaans laten weten door met één van zijn poten tegen de melkemmer te gaan trappen. Of zelfs door, heel betreurenswaardig, met één van zijn poten in de melkemmer te gaan staan.

Die laatste situatie was altijd flink vervelend, want de melk kon dan niet meer voor consumptie worden gebruikt. Dat was altijd bijzonder betreurenswaardig, want dat alles nam dan niet alleen nogal veel tijd, maar regelmatig moest hij dan de melk van meer dan één enkele koe weggooien. En dat vond hij dan betreurenswaardig voor zijn werkgever. Wat dat betreft kon het overigens ook nog wel wat erger. Want eenmaal raakte hij alle melk van twee volledige melkbeurten kwijt, toen hij met de kar, waarop hij de gevulde melkbussen had neergezet, door een diep karrenspoor reed. Alle melk stroomde toen over de grond. Hij had toen veel werk voor niks gedaan, maar dat niet alleen, hij moest dit voorval ook wel gaan opbiechten bij zijn werkgever. Toen hij daarvoor in de avond 'de stoute schoenen had aangetrokken' en dit voorval aan zijn werkgever meldde, nam deze dat nogal gemakkelijk op. Want zei deze: 'daar ben ik wel voor verzekerd'. Daar hoefde de jonge melker dus geen buikpijn van te hebben. Maar het feit dat een dergelijke vermogende koopman er moeite voor ging doen om deze betrekkelijk geringe schade door een verzekeringsmaatschappij te laten vergoeden, verwonderde hem toen wel. Die man was trouwens wel complimenteus. Want die man liet aan hem weten dat hij bij iedere melkgelduitbetaling een leuk bedrag extra kreeg vanwege het feit dat hij iedere keer melk leverde van eerste kwaliteit. Voor de melker was dat dus wel een leuk compliment. Maar het bracht bij de jonge melker niet iets extra in de pocket. Dát dan weer niet! Het feit dat die melk van hoge reinheid was, kwam omdat die jonge jongen het uier en de spenen van iedere koe voor de melkbeurt zorgvuldig met water reinigde. Van de zuivelfabriek kreeg hij daartoe op zijn verzoek regelmatig een melkbus met schoon water aangeleverd. En hij nam dan ook steeds een emmertje met water mee naar de los over het land te melken koeien. Bovendien zorgde hij ervoor dat de eerste straaltjes melk, die uit de spenen vandaan kwamen, niet in de melkemmer terecht kwamen. De jonge melker nam zijn werk erg serieus, zonder dat dit echter spanning opleverde! In grote tegenstelling tot dat gegeven, was het melken van die koeien bij tijd en wijle juist een bezigheid die het jonge ventje veel ontspanning bracht. De ritmiek van het geluid van de dikke stralen melk die in de melkemmer neerkwamen, was van dien aard dat dit ontspannend zou kunnen werken, ware het niet dat hij geen enkele vorm van spanning in zich had. Dat kwam mede doordat hij daar zo lekker rustig van de natuur kon zitten genieten.

Iedere dag ging hij daarvoor, in eerste instantie samen met zijn opa, ongeveer vier uur in de ochtend zijn warme bed uit. Dat was voor hem geen probleem, hij kon iedere dag wel om vier uur in de ochtend, vol energie, wakker worden. Ook al was dat dus nog erg vroeg in de ochtend. Tussen de melkbeurten in, probeerde hij ook altijd zoveel mogelijk geld te verdienen. Dit om zijn moeder financiëel te ontlasten; om te kunnen gaan studeren en om later in de weekenden naar het dansen te kunnen gaan. Want ja, hij moest toch ooit wél eens een moeder voor 'zijn kinderen' kunnen zien te vinden. Een aantal keren moest hij 's middags ook nog bij een veehouder, in een dorpje verderop, een twintigtal koeien gaan melken. Met een melkmachine weliswaar. Dus dat was voor de jonge jongen 'a piece of cake'. Maar die veehouder had zijn bedrijf in een dorpje ver uit de buurt. Voor de jongen was dat 15 km heen en 15 km terug, op de fiets. Maar hij moest dan 's middags wel eerst de koeien van de veekoopman gaan melken. Hij had bedacht dat hij, als hij 's middags om 2.00 uur de koeien van de veekoopman zou gaan melken, hij gemakkelijk op tijd zou zijn om de koeien van die andere veehouder te gaan melken. Maar dan moest hij 's nachts ook om ongeveer twee uur gaan melken. Dit om de tussentijden tussen de melkbeurten voor de koeien gelijk te houden. Toen hij dat plan met de veekoopman besprak, zei deze dat de jonge melker zijn koeien dan wel geleidelijk aan die veranderende melktijden moest gaan laten wennen. De jonge melker verruimde de tussentijden tussen de melkbeurten vervolgens met een half uur per dag. En ál met ál duurde het zo nog vrij lang voor hij bij twee uur in de middag en bij twee uur in de ochtend was aangekomen. Het werd nog een hele drukte om dit alles goed gedaan te krijgen. Om om twee uur in de ochtend te kunnen gaan melken, moest hij minstens om half twee zijn warme nest verlaten. Dat hield in dat hij 's avonds heel vroeg moest gaan slapen, want anders zou hij te moe zijn om zijn drukke dagtaak te kunnen verrichten. Zijn moeder was ook gewend om zeer vroeg te gaan slapen, want zij had niet alleen een gezin van tien kinderen, maar ook een inwonende schoonvader. Zijn moeder liet hem dan ook wel begaan.

Van een tekort aan slaap had die jongen in die tijd nog weinig last. Als men een flink aantal koeien los over het land melkt, moet men na iedere melkbeurt wel goed opletten of men alle koeien wel werkelijk heeft gemolken. Deze melker was van een dergelijk jonge leeftijd dat dit voor hem geen problemen opleverde. Zijn geheugen was zó goed, dat hij dit gemakkelijk kon onthouden. Ook het jaar daarop leverde hem dat geen problemen op. Dat jaar moest hij in zijn eentje alle koeien melken. Want zijn opa had daar toen de kracht niet meer voor. Het lukte hem toen dus óók nog wel om goed te onthouden welke koeien hij reeds had gemolken. En in de zeldzame situatie dat hij er wel aan twijfelde of hij een bepaalde koe reeds had gemolken, liep hij gewoon even naar die koe toe om te kijken in hoeverre die koe wel, óf niet, door zijn knuisten was bewerkt geworden. Aan de uier van een pas gemolken koe kan men namelijk wel zien of die koe reeds een melkbeurt had ondergaan. Door de tijd te nemen om even naar die koe toe te lopen, kon hij daar dus zekerheid over krijgen. Vanuit de verte kon hij bijna altijd de koeien wel herkennen. Zelfs in de vroege ochtend lukte dat wel, er was in de zomermaanden, om melkerstijd heen, immers wel genoeg zonlicht aanwezig om de koeien te herkennen. Zelfs de koeien die zich ter ruste hadden begeven, waren meestal wel door hem te identificeren. Echter in één bepaalde situatie leverde dat wel moeilijkheden op. Dat was in de situatie dat de wolken zich niet in de lucht, maar in tegenstelling daartoe, op de grond bevonden. Bij dat mistige weer was het wel moeilijk om de koeien vanuit de verte te vinden en te herkennen. Ja zelfs om ze überhaupt te kunnen zien staan, of zelfs te kunnen zien liggen. Dan moest hij vaak wel even een loopje door het land maken om de betreffende koeien te kunnen vinden en om die koeien te kunnen identificeren. Tijdens mistige omstandigheden draagt het geluid vrij ver. Dus als die koeien dan een geluidje maakten, werd zijn route door het perceel land hier wel aardig door geleid. Dat maakte dan in de dikke mist zijn zoektocht om de koeien wat gemakkelijker.

Het hier eerder reeds aangehaalde hormoon oxytocine, moet bij iedere melkbeurt worden opgewekt. Als een melker daar niet goed aandacht aan besteed, zal de koe de melk niet, of minder goed, laten schieten. De melk moet namelijk uit de alveolen, die zich in de uier van een koe bevinden, worden losgelaten. Een melker stimuleert de afgifte van dat hormoon door, kort voorafgaande aan de melkbeurt, de spenen en/of de uier van de koe, handmatig te gaan beroeren. De aangename prikkeling die dat bij de koe tot gevolg heeft, veroorzaakt dat de koe dat hormoon in zijn bloedbaan afgeeft. Om dat te bereiken had de jongen de gewoonte om de spenen en/of de uier van de koe voorafgaand aan het melken van de koe met een nat doekje even goed af te gaan vegen. Vaak zijn de uiers en de spenen van koeien die in de wei lopen niet smerig, maar als dat wel zo zou zijn, kon hij op die manier de eventuele smerigheid ook verwijderen. Het voordeel daarvan was dat bij een koe, die bij op die wijze was behandeld, het melken meteen kon worden aangevangen. Men hoefde dan niet te wachten tot de koe de melk liet schieten. Datzelfde hormoon speelt overigens ook een rol van betekenis bij het insemineren en bij het afkalven van koeien. Dit omdat dit hormoon de cervix van de koeien doet verwijden.

Kortom: De jonge melker moest níét alleen een goede melktechniek hebben; hij moest ook goed met koeien weten om te gaan. En verder moest hij zeker ook goed op de hoogte zijn van de fysiologie van koeien.