KLIK HIER VOOR INFORMATIE |
COLUMNSOver belevenissen en inzichten |
CLICK HERE FOR |
Aan de invallen die in ons als mensen opborrelen, wordt algauw veel te weinig aandacht geschonken. Dat is jammer, omdat deze losse gedachte-invallen van groot belang kunnen zijn voor allerlei verschillende aspecten van het leven van mensen. Om ze niet verloren te laten gaan, kan men ze maar het beste direct voor zichzelf gaan opschrijven. Ook voor andere mensen kunnen iemands losse gedachte-invallen buitengewoon interessant zijn. Daarom zou men eigenlijk een platvorm moeten hebben om deze gedachten aan andere mensen kenbaar te maken. Natuurlijk is dat het gemakkelijkst mogelijk door daar online bekendheid aan te gaan geven. Vandaar deze webpage over mijn overpeinzingen op de onderliggende website.
Toen wij één van onze Vlaamse gasten op zeker moment naar de tijd vroegen, zei hij: 'het is 6 uur en een kwartje'. Als men dat als echte 'Ollander' hoort, denkt men al gauw dat men dat mogelijkerwijze verkeerd heeft gehoord. Maar als men dan na de verontschuldigende opmerking: 'pardon meneer' hetzelfde antwoord krijgt, lijkt het er dan toch op dat die Vlaming werkelijk '6 uur en een kwartier' heeft bedoeld te zeggen. En dat is des temeer waarschijnlijk als men er eenmaal is achter gekomen dat een Vlaming de tijdsaanduiding: '5.45 uur' als volgt beschrijft: 'het is een kwartje van de zessen'. In het Frans zegt men overigens tegen het tijdstip '6.15 uur': 'six heure et quart'. En dat heeft best veel weg van de Vlaamse tijdsaanduiding: '6 uur en een kwartje'. Met het woord kwartje duiden wij in 'Olland' overigens ook wel eens een kwart gedeelte van iets aan. Met name in kookboeken komt men dat veel tegen. Als men daarin schrijft: 'Men neme een kwartje sinaasappelschil', is ook ons wel duidelijk wat men daarmee bedoelt. Namelijk de schil van een ¼-deel van een sinaasappel.
Eén van onze oppaskinderen, die reeds een tiental jaren onze (goede) zorg is ontgroeid, was eens op een mooie zomerdag in het centrum van Amsterdam terechtgekomen. Omdat hij gewend was aan het betrekkelijk rustige centrum van ons eigen kleine provinciestadje, verwonderde hij zich toen erg over de enorme menigte die daar in de hoofdstad van ons land ronddoolde. En wat hem volgens eigen zeggen toen nog meer opviel, was het feit dat de menigte zich daar in vlagen voortbewoog, door de straten van Amsterdam. Dus niet in een gelijkmatige vloeiende beweging, maar als wind die heel plotseling flink aantrekt, om dan daarop ook weer bijna even snel te gaan afzwakken. In de weidse omgeving rond ons provinciestadje had hij blijkbaar de aard van de wind op zeer winderige dagen heel bewust aldus ervaren.
Op een mooie zomerse dag gingen wij samen met één van onze vrij jonge kleinkinderen op de fiets naar het strand, dat zich niet al te ver bij onze woonplaats vandaan bevindt. Het was nog vrij vroeg in de zomer en de natuur in onze provincie zag er op zijn allermooist uit. Onze kleindochter, die vanaf haar zitje achterop de fiets de wonderlijke schoonheid van onze provincie in alle rust kon bewonderen, zei toen op bijna euforische wijze: "het lijkt wel of ik in een vliegtuig zit". Wij hadden zelf nog nooit in een vliegtuig gezeten. En zij ongetwijfeld wel, maar wij konden ons desondanks goed voorstellen hoe overweldigend de indruk van de natuur in onze contreien toen voor haar geweest moest zijn. In haar eigen woonomgeving had de urbanisatie reeds voor een veel minder feeëriek aanzien gezorgd. Het grote verschil tussen wat zij gewend was en wat zij hier zag, had blijkbaar haar waarneming ook nog eens extra versterkt.
Voor het verbeteren van de algemene gezondheid, gaan mensen vaak over tot het slikken van vitaminepillen. Maar het slikken van vitaminepillen is niet zonderméér goed voor de gezondheid van ieder mens op zich. Dat is zij pas voor die mensen waarbij sprake is van vitaminedeficiëntie. Ook gaan mensen om dezelfde reden vaak over tot het slikken van mineralen supplementen. Maar ook dat heeft pas zin voor mensen waarbij sprake is van mineraal-deficiëntie. Dit principe geldt al evenzeer voor vele andere etenswaren die mensen ter bevordering van hun gezondheid menen te moeten innemen. Het eten van biologisch geteelde producten kan bijvoorbeeld zeer goed zijn voor de vitamine- en mineralenbalans van mensen, maar dan wel slechts wanneer die producten bepaalde deficiënties daaraan in de andere etenswaren, die zij tot zich nemen, zouden kunnen aanvullen.
Niet al te lang nadat ik 21 jaar oud was geworden, werd ik opgeroepen 'om de koningin te dienen', maar dan niet in letterlijke zin, maar juist in figuurlijke zin. Niet net als de broer van de aangetrouwde oom van mijn vader. Die was als rechercheur in letterlijke zin in dienst van de koningin. Hoe gek kan het lopen! Ik werd slechts opgeroepen om mijn militaire dienstplicht te vervullen. En wel als hospik! 'Och', dacht ik toen, dat is allicht de meest veilige functie wanneer er ooit een oorlog mocht uitbreken. Vanwege mijn goede opleiding, was het op zeker moment eerst nog de bedoeling geweest dat ik reserve-officier zou worden. Dat was echter een volslagen 'ver-van-mijn-bed-show'. Ik zag mij al staan, als 'brulaap' voor een compagnie soldaten. Toen ik dat gelukkig door een trucje wist tegen te houden, had men een functie op 'De Vliehors' voor mij in gedachten. Op die plek op het Nederlandse Waddeneiland Vlieland dus, waar men het afwerpen van bommen placht te oefenen. Omdat ik slechts eenmaal dacht te kunnen gaan leven, was dat risico mij te groot. Zodat ik uiteindelijk weer terugviel op een functie bij de geneeskundige troepen. 'Eind goed, al goed', dacht ik. Maar voor die functie kreeg ik wél een wapen in handen. En dat begreep ik toen op dat moment in het geheel niet. Want waarom moet men bij de geneeskundige troepen toch in hemelsnaam een eigen persoonlijk wapen gebruiken? Dat gegeven bevreemde mij nogal. En ik had grote moeite mij daarbij neer te leggen. Want ik wist maar al te goed, 'als men eenmaal een wapen heeft, dan gaat men dat op zeker moment ook gebruiken'. Ik bleef dus uitermate kritisch over het dragen van een wapen. Tenminste totdat mij uiteindelijk de reden hiertoe heel goed duidelijk werd gemaakt. Dat was nadat ik op zeker moment aan één van mijn militaire superieuren had gevraagd hoe wij als hospikken zouden moeten handelen in het geval dat er een atoomaanval had plaatsgevonden. 'Wat voor keuze dienen wij te maken als het aantal gewonden in zo'n geval overweldigend is. Wie moeten wij dan met voorrang behandelen', vroeg ik hem. En wie beslist niet!' Van het antwoord kreeg ik toen de koude rillingen over de rug. Want het antwoord luidde toen, dat wij met preferentie die gewonden moesten gaan helpen, die zo gauw mogelijk weer overnieuw in het strijdtoneel zouden kunnen worden ingezet. 'Maar waarom dienen juist wij dan over een wapen te beschikken?, vroeg ik toen nog eens temeer. 'Omdat jullie dan ruzie krijgen", zei hij! De strijdmakkers die te ernstig gewond zijn om voor haastige hulp in aanmerking te komen, zullen jullie de keuze die jullie maken namelijk niet in dank gaan afnemen. Vandaar jullie potentieel zo dodelijke extra uitrusting!'
Tijdens het vervullen van mijn militaire dienstplicht had onze compagnie in de winter de opdracht gekregen, om ergens in het bosgebied, in onze pubtentjes te gaan overnachten. Maar, om bij dat betreffende bosgebied aan te komen, moesten wij eerst met volle bepakking, een lange mars afleggen. De bepakking moest men daarbij op de rug dragen. En omdat deze nogal zwaar was, is zij tijdens een lange mars vrij lastig om mee te dragen. Pas in de late namiddag kwamen wij uiteindelijk op de betreffende plaats aan. En daar moesten wij toen eerst onze pubtent gaan opzetten, zodat wij daarin eventjes zouden kunnen gaan uitrusten. Vervolgens kregen wij, ieder voor zich, een kwak soldatenvoer in onze gamel uitgedeeld. Vanwege de kou en de lichamelijke vermoeidheid, wilden wij korte tijd later wel graag vroeg gaan slapen. Iedere soldaat had in zijn persoonlijke uitrusting de beschikking over één slaapzak en één enkele deken. Dat was te weinig om er die nacht warmpjes bij te liggen. Dat hadden wij wel in de gaten. Daarom hielden wij tijdens de nachtrust onze kleren maar aan. Dit tegen het duidelijke advies van onze sergeant in. 'Op die manier zouden wij niet echt door de vrieskou worden bevangen', dachten wij! Maar in die nacht werden wij toch regelmatig eventjes wakker van de kou. En wij vroegen ons allemaal af waartoe die Spartaanse omstandigheden, die wij op die wijze ondergingen, toch in vredesnaaam dienden. Wij kwamen daar niet achter, ook al hadden wij genoeg tijd om daar over na te denken. 'Wat was toch in hemelsnaam het doel van deze oefening?', vroegen wij ons af. Pas veel later, toen wij al lang en breed weer in ons eigen warme bed op de kazerne lagen, realiseerden wij ons wat 'het grote doel' van deze oefening was geweest. Wij als soldaten hadden met zijn tweeën de slaapzakken aan elkaar vast moeten gaan ritsen. Dat was beslist mogelijk, dat wisten wij ook echt wel! Op die wijze hadden wij ieder voor zich kunnen gaan profiteren van de persoonlijke warmteuitstraling van de ander. En bovendien, dan hadden wij ook nog onder een extra deken kunnen gaan liggen. Want met zijn tweeën hadden wij dan twee dekens ter beschikking gehad. Die handelswijze is het grote achterliggende doel van die oefening geweest, realiseerden wij ons toen. Mannen moeten een enorme gêne overwinnen voor zij met een andere man in bed zullen gaan kruipen. Hoewel er natuurlijk ook uitzonderingen zijn. Voor mannen is het maar al te goed duidelijk, waarom zij dit over het algemeen als 'not done' beschouwen. Maar als wij als soldaten ooit wederom in dergelijk omstandigheden moeten gaan overnachten, zullen verreweg de meesten van ons die gêne na deze oefening wel blijken te hebben overwonnen.
Is het nodig om een oude taal als het Fries kunstmatig in stand te houden? Vele Friezen zien daar totaal het nut niet van in. Want zo redeneren zij: 'Wat heb je daaraan? Zodra je de provinciegrenzen van Friesland bent overgestoken, komt men weinig mensen meer tegen waarmee men in die taal kan communiceren.' En zo zeggen zij: 'zelfs binnen de provinciegrenzen van Friesland spreekt het merendeel van de mensen deze taal niet meer, in de dagelijks omgang met andere mensen. 'Wat beweegt de mensen die wél zoveel moeite doen om de Friese taal in stand te houden toch in vredesnaam?', hoort men al gauw uit de mond van niet-Friestaligen verkondigen. 'Het is, overdrachtelijk gesproken, immers 'trekken aan een dood paard.' Maar als men diezelfde criticasters van het kunstmatig in stand willen houden van de Friese taal, vervolgens de stelling voorlegt dat het kunstmatig in stand houden van de Nederlandse taal ook al niet veel nut heeft in de huidige tijd van internationalisering, springen de criticasters van de Friese taal meteen in het verweer. En hun argumenten blijken dan daarbij al even onnadenkend te zijn als die van de mensen die de Friese taal zo graag in stand willen houden.
Een jong meisje kreeg van haar leraar Nederlands het weggemeende advies om toch eens wat vaker haar huiswerk voor dit vak te gaan maken. Haar studieresultaten waren aan de magere kant. En het zou wel heel erg jammer zijn dat juist dit vak haar in negatieve zin over de streep zou gaan trekken. Jammer dus dat zij niet even goed haar best deed om juist op dit vak een voldoende te halen. 'Maar', zei de leraar, 'ik kan je toch ook moeilijk het pistool op de borst zetten, om je beter je best te laten doen?' Die opmerking viel, jammer genoeg, niet in goede aarde bij het jonge meisje. Ze begon direct onbedaarlijk te huilen. Zelfs zo erg dat haar vriendinnen er uiteindelijk aan te pas moesten komen om haar enigszins te bedaren. En ze vertelde haar vriendinnen toen in tranen dat de leraar haar met een pistool had willen bedreigen. Van haar vriendinnen kreeg zij in die situatie het welgemeende advies om haar beklag daarover bij de directrice van de school te doen. De directrice nam het toen meteen voor haar op. Maar de leraar Nederlands snapte niets van 'deze vreemde vrouwelijke sentimenten'. Dus kreeg hij het hierover 'kwaad aan de stok' met de directrice van de school. 'Want wat had hij als leraar toch in vredesnaam misdaan? Hij had haar slechts door middel van een spreekwoord van advies willen dienen.'
Ze had een tijdlang in het ziekenhuis gelegen. Want er was een ernstige aandoening bij haar geconstateerd. Ze was een vrouw van middelbare leeftijd. Maar ze was nog lang niet levensmoe. Dus had men in het ziekenhuis een ingrijpende ingreep bij haar verricht. Maar nu zij net weer was thuisgekomen, zag het leven er al weer wat zonniger voor haar uit. Haar man moest echter wel snel nog even een boodschapje doen. Daar was hij in alle drukte niet eerder aan toe gekomen. Om maar zo gauw mogelijk weer bij vrouwlief thuis te zijn, deed hij dit voor zijn doen heel ongebruikelijk, even snel in de auto. In de winkel aangekomen waren de artikelen, die hij nodig had, snel door hem gevonden. En hij kon direct daarna zijn artikelen al weer op de kassaband van de supermarkt leggen. Maar toen, op het moment dat de caissière aan het afhandelen van zijn boodschappen toe was gekomen, rinkelde ineens zijn mobiele telefoon. Een vriendin van zijn vrouw meldde hem voor de telefoon dat zijn vrouw een afschuwelijk bericht van de politie had gekregen. De politie had haar, volgens haar vriendin, gezegd dat hij net was verongelukt. Dat was voor zijn vrouw een dermate grote schok geweest, dat zij in grote paniek was geraakt. 'Nou', zei hij, 'dat valt dan mee! Ik ben nog springlevend, beslist en zeker!' Haar man ging daarna met spoed terug naar zijn vrouwtje, om haar gauw te gaan troosten. En samen hebben zij zich toen daarna niet alleen verwonderd over de telefoonterreur waarvan zij het 'slachtoffer' waren geworden, maar ook over het feit dat de politie, welke zij over dit voorval hadden ingelicht, had gemeld dat zij niets voor hen konden betekenen. Slechts als dit feit zich herhaaldelijk zou voordoen, zouden zij hierin handelend voor hen kunnen gaan optreden. Zij ervaarden die afwijzing van de politie echter wel als negatief. Maar goed, blijkbaar komen dit soort zaken te vaak voor om in alle gevallen aandacht aan te gaan schenken. De telefoonterreur waaraan zijn vrouw onderhevig was geweest, had vanzelfsprekend daarom zoveel impact op hun gemoedsrust gehad, omdat deze tot hen was gekomen op het meest ongelukkige moment. Namelijk op het moment dat zijn vrouw net uit het ziekenhuis was thuisgekomen, na een psychisch heel erg belastende medische ingreep. Een ingreep waarvoor zij een weeklang in het ziekenhuis opgenomen was geweest. Maar vroegen zij zich toen af: 'hoe hadden die telefoonterroristen dat moment toch zo precies weten te timen?' 'Maar dat hadden zij in het geheel niet getimed', was even later hun conclusie. 'Nee, die telefoonterroristen hadden allicht lukraak iemand gebeld, zonder op de hoogte te zijn van de omstandigheden waarin de gebelde persoon zich bevond'. Kort nadat de hierboven beschreven situatie zich had voorgedaan, belde mijn 85-jarige moeder mij zeer onthutst op. Zij had midden in de nacht een telefoontje gekregen van een manspersoon die haar mededeelde dat hij haar kleindochter had meegenomen. Deze korte mededeling was tot haar gekomen zonder enige verdere informatie. Met een dergelijke mededeling raakt je nachtrust vanzelfsprekend erg verstoord. Dus belde ze, zo midden in de nacht, al haar kinderen op die in het rijke bezit van een dochter waren. En wat bleek? Niemand van hen miste een kind. Ook een vorm van telefoonterreur dus! Toen mijn moeder later de politie over dit voorval inlichtte, kreeg ook zij een vergelijkbare afwijzing van de politie als die zijn vrouw had gehad bij het melden van haar belevenis met haar vorm van telefoonterreur. Blijkbaar komen dit soort gevallen dermate frequent voor dat de politie gewoonlijk niet meer de moeite neemt om hier werk van te maken.
Het gebeurt mensen wel eens vaker, namelijk de gewaarwording dat er iemand kwaad op hen is, zonder dat zij ook maar een flauw benul hebben wat de reden daarvoor is. Mij gebeurde dat eens op een bouwterrein waar men de bouw van een garage had gepland. Er kwam op zeker moment een man aanlopen, die er nogal grimmig uitzag. Hij zág mij wel, maar ondanks het feit dat ik op betrekkelijk korte afstand van hem stond, zei hij helemaal niets tegen mij. Wel raapte hij vrijwel meteen een dikke steen van de grond en hij gooide die steen vervolgens met al zijn kracht weer terug op de grond. De aarde was enkele dagen daaraan voorafgaand min of meer omgeploegd door een zware hydraulische laadschop. En ze was flink drassig geworden door de vele regen van de dagen daarvoor. De steen die door die man op de grond was neergegooid, leek als een meteroriet in de aarde te verdwijnen. Zó krachtig was de worp van de steen door die man blijkbaar geweest. Nooit eerder had ik iemand dit aldus zien doen. En die man had dat ook nog eens gedaan zonder er ook maar één woord bij te zeggen. Aan alles kon men zien dat deze man zonder enige twijfel buitengewoon sterk moest zijn. Ik meed dan ook de confrontatie met deze man, namelijk door snel die bouwplaats te verlaten. Maar ik bleef het een vreemde wijze van doen van die man vinden, dat hij die steen zo nutteloos met grote kracht tegen de grond had gegooid. Tenminste totdat ik een hele tijd later eens een natuurfilm over een stel apen zag. Die film ging namelijk over apen die om de èèn of andere reden grote onenigheid hadden, maar die elkaar desondanks in het geheel niet wilden kwetsen. In één van de scènes van die film kwam er op zeker moment een aap voor die er gevaarlijk woest uitzag, maar die zijn woede op een overeenkomende wijze op een andere aap afkoelde, als die man op die bouwplaats had gedaan. Op die bouwplaats waar ik in het verleden eens heel toevallig aanwezig was geweest. Blijkbaar was de worp van die zo sterke man geënt geweest op een drift die vanuit heel primitieve hersendelen van die man werd aangestuurd.
Iets meer dan een halve eeuw geleden zat ik op een school voor hoger beroepsonderwijs. Tijdens de lessen van één bepaalde leraar zat ik mij vaak stierlijk te vervelen. Alles wat de betreffende leraar aan ons als leeringen trachtte duidelijk te maken, stond letterlijk zo in het lesboek als hij beschreef. 'Dus wat voor zin had het dan voor ons om de lessen van hem bij te gaan wonen?', vroeg ik mij vaak af. 'Wij zitten hier onze tijd te verdoen', dacht ik toen vaak tijdens de lessen. Maar in die tijd zou het van een enorme insubordinatie getuigen als men de lessen, die er op school werden gegeven, niet met grote regelmaat ging volgen. Een bijkomend probleem bij de leermethode van de betreffende leraar was ook dat hij zijn lessen op een oersaaie manier naar voren bracht. Ik zat vooraan in de klas! En vanwege de, hieraan voorafgaand, vermelde omstandigheden, keek ik tijdens die lessen erg veel op mijn horloge, namelijk om te zien of het betreffende lesuur eindelijk eens voorbij zou zijn. Dat vond ik echter wel vervelend voor die leraar. Ik was bang dat hij dat zou merken en dat het hem zou storen. Het was uiteindelijk wel een goeiige man. En ik wilde hem niet voor het hoofd stoten door mijn irritant frequente tijdswaarnemingen. Dus schoof ik het klokje van mijn horloge van de bovenkant van mijn pols, naar de onderkant ervan. Op die wijze was het voor de leraar veel minder opvallend dat ik op mijn horloge keek. Maar ik ontdekte toen dat ik op die wijze, met de elleboog op tafel, niet goed kon waarnemen hoe laat het eigenlijk wel was. Slechts de stand van de wijzers zoals die 'drie uren en 15 minuten' eerder was geweest, was aldus gemakkelijk te zien. Vandaar dat ik in het vervolg op mijn horloge altijd de stand van de wijzers aanhield, zoals die zich in werkelijkheid over drie uur en een kwartier zou voordoen. Op die wijze kon ik voortaan heel gemakkelijk de tijd aflezen, waarvan op het betreffende tijdstip sprake was. Als de wijzers van mijn horloge bijvoorbeeld zouden moeten aangeven dat het 'tien voor drie' was, had ik ze nu op 'vijf over zes' staan. Terwijl ik op mijn horloge wel goed kon aflezen dat het 'tien voor drie' was. Ja, en dit had niets van doen met de 'hogere wiskunde', zoals men die ons tijdens andere lessen onderwees. Maar het is wel een voorbeeld van de trivialiteiten waarmee studenten zich soms óók wel eens bezighouden. Soms werd ik er in die tijd door medestudenten op opmerkzaam gemaakt dat mijn horloge niet de juiste tijd aangaf. Het enige wat ik daar dan op zei, was 'dat mijn horloge vanuit mijn perspectief juist wel de juiste tijd aangaf'. Ja, ik was vanuit het huidige perspectief gezien misschien wel een 'whizzkid'. Maar vanuit het toenmalige perspectief juist niet. Want dat woord was in mijn beleving toen nog niet uitgevonden. Mijn neiging om iets juist níét aan anderen te gaan uitleggen als het in mijn eigen beleving te simpel was, moet wel als een karaktertrek van een 'whizzkid' worden beschouwd, erken ik nu! Maar in die tijd vond ik het niet nodig om verdere explicatie van iets te geven, dat in mijn beleving wel erg voor de hand lag. Een voorbeeld van één van dit soort gevallen is mijn stelling van toen dat het voor de eigen veiligheid van mensen geen zin heeft om te leren zwemmen. Want zei ik: 'er verdrinken meer mensen die de zwemkunst beheersen, dan mensen die de zwemkunst niet beheersen'. Dat was een gegeven wat in die tijd door het CBS bekend was gemaakt. 'Nou ja', verkondigde ik toen luid en duidelijk, 'dan heeft het om die reden voor mensen ook geen zin om te leren zwemmen. En dat was ook beslist waar! Maar niemand tegen wie ik dat in die tijd vertelde, was bereid om mijn gedachtegang daarover te beamen. Dit terwijl ik niet meer deed dan de bevinding daarover van het Centraal Bureau van de Statistiek in praktische zin te proclameren. Blijkbaar begrepen veel mensen niet dat zij, door te gaan zwemmen, zich ook betrekkelijk vaak in levensgevaar begaven. Namelijk door zich bijvoorbeeld al te overmoedig in gevaarlijk zwemwater te begeven.
De spontaniteit van kinderen is aanstekelijk. Dat is algemeen bekend. Wij hadden niet alleen eigen kinderen. Maar later ook veel oppaskinderen. En dat bracht veel drukte met zich mee. Maar vooral ook veel plezier. Mijn vrouw deed, heel standaard, het grootste deel van het oppaswerk. En ik deed mijn eigen werk. Maar als ik thuis was, ontlastte ik ook regelmatig mijn vrouw met haar drukke werkzaamheden. Meestal ging ik dan maar met de kinderen naar de speeltuin toe. Dan had mijn vrouw een tijdje rust. Maar daarna ging ik vaak zélf 'een uiltje knappen'. Niet op bed, maar gewoon even in de huiskamer op de bank. En ik sliep dan meestal ook echt even een minuut of tien, tussen al het lawaai van de spelende kinderen in. Mijn linkerarm hing dan, heel ontspannen, bij de bank neer. En één van de kinderen, een meisje van 5 jaar oud, wierp dan heel vaak mijn neerhangende arm op mijn buik terug. Dat lukte haar gemakkelijk, omdat de spieren van mijn arm op die momenten volledig ontspannen waren. Daardoor ontwaakte ik dan wel enigszins, maar dat was dan meestal niet zo'n probleem, omdat ik dan toch al eventjes goed had geslapen. Het meisje had er iedere keer zichtbaar plezier aan om mijn volledig ontspannen arm op mijn buik terug te gaan gooien. Niemand van de andere kinderen had die gewoonte. Dus waarom zij die gewoonte wel had aangenomen, was mij niet duidelijk. Maar het was wel grappig!
Kinderen die eerst nog zo lekker jong zijn, worden later vrijwel altijd wel ouder. Dat is natuurlijk alleen maar goed, maar de spontaniteit van de kinderen gaat men dan zeer zeker missen. Wel is het op dat moment interessant om te zien hoe goed veel van die kinderen zich ontwikkelen. En dat zónder grote problemen op te leveren. Dat komt natuurlijk niet alleen door een goede opvoeding van die kinderen. Want daarbij moet men ook het nodige geluk hebben. Maar wat daarbij ongetwijfeld wel erg belangrijk zal blijken te zijn geweest, is het feit dat die kinderen in het verleden met veel zelfvertrouwen zijn opgegroeid. En dat begeven heeft in onze omgang met de kinderen altijd een voorname rol gespeeld. In onze beleving zal een kind met veel zelfvertrouwen het vaak verder schoppen dan een kind wat dat niet heeft meegekregen.
Mannen horen vrouwen weleens verkondigen dat het een goed idee zou zijn om een kunstvlieg in de toiletpot te gaan plakken. Daardoor zouden de mannen dan niet meer op de rand van de toiletpot piesen, menen zij. Dit omdat de mannen dan hun piesstraal op die vlieg zouden gaan richten. De mannen zouden dat gaan doen in de goedbedoelde neiging om die vlieg los te gaan piesen. Mannen weten echter proefondervindelijk dat het richten van de piesstraal op een bepaalde plaats in de toiletpot minder succesvol zal zijn, dan vrouwen assumeren. Om dit voor vrouwen met een proefje aanschouwelijk te maken, zouden zij zich een tuinslang kunnen gaan visualiseren. Namelijk een tuinslang die op een waterkraan is aangesloten en waarbij die kraan vrij plotseling flink wordt opengedraaid. De straal die aldus uit die tuinslang komt, is vrij moeilijk in goede banen te leiden. Voilá, één van de redenen dat de goede bedoelingen van mannen in de praktijk minder goed tot uiting komen. Een andere reden waarom de goede bedoelingen van mannen in de praktijk minder goed tot uiting komen, is gelegen in een obstructie. Om ook dat geval voor vrouwen te visualiseren, zouden zij kunnen gaan denken aan de situatie dat men de tuinslang, die een lange winter in een modderig bloemenperk is blijven liggen, met groene (of gele zeep) heeft getracht schoon te maken. Als zich dan later in het uiteinde van die tuinslang nog een klodder opgedroogde zeep blijkt te bevinden, zal de hoofdstraal van het water zich in eerste instantie in één of meerdere bijstralen gaan verdelen. In die situatie is het dan voor 'de tuinman' niet meer goed mogelijk om een krachtige waterstraal op 'de moddervlek', die zich op het terras bevindt, te gaan richten. Omdat de reden voor een dergelijke obstructie voor mannen enigszins gênant is, zullen zij deze reden voor het bevuilen van de toiletpot vaak niet omstandig aan vrouwen gaan uitleggen.
Het misplaatste gevoel dat men tijdens vakanties ook werkelijk op vakantie moet gaan, heeft soms bizarre consequenties. Lang niet ieder mens zal zich tijdens de vakanties opperbest vermaken. Dat gaat zóver dat men vaak zeer uitgelaten kan zijn over het feit dat men op zeker moment spoedig weer naar huis kan gaan. Wanneer men zich in groepsverband bevindt (bijvoorbeeld samen met de nodige gezinsleden) ligt het wel erg voor de hand dat er zich frequent situaties tijdens een vakantie zullen voordoen waarin niet ieder groepslid zich even goed weet te vermaken. Maar ook in kleiner verband doet zich dit probleem tijdens vakanties merkwaardig vaak voor. Als men zich realiseert hoe vaak mensen grote moeite hebben om zich tijdens hun vakanties optimaal te vermaken, is het eigenlijk maar vreemd dat mensen zoveel geld aan vakanties spenderen, als men weleens verneemt. Sommige reizen naar de meest exotische bestemmingen lijkt men vooral te maken om tegenover anderen te kunnen gaan koketteren met de verre reisbestemming. Het lijkt er soms zelfs op dat de reden voor mensen om op vakantie te gaan, gelegen is in het feit dat men zich thuis niet goed weet te vermaken. Veel mensen hebben een dusdanig drukke baan, dat zij niet weten hoe zij met de rust van een vakantie moeten omgaan. 'Wij gaan op vakantie om ons te gaan ontspannen', hoort men mensen vaak zeggen. Maar dat is in feite vaak onzin, want om te kunnen ontspannen kan men maar het beste in een gemakkelijke stoel gaan zitten. En door daar in die stoel dan heel bewust een groot deel van de spieren, die zich in het eigen lichaam bevinden, te gaan relaxen. Kijk maar eens hoe een kat dat doet! Een kat kan een tijdlang heel inspannend bezig zijn, om zich dan vervolgens van het ene op het andere moment volledig ontspannen te gaan neervlijen. Natuurlijk bedoelen mensen, die zeggen zich te willen gaan ontspannen, vaak ook dat zij zich willen gaan vermaken. Echter het vermaak wat mensen, die op vakantie zijn vaak meemaken, is dikwijls meer inspanning dan ontspanning. 'Ja, maar wij hebben tijdens onze vakantie wel veel gezien!', zegt men ook vaak. 'Ja....ja, denken andere mensen dan, 'om die reden hadden zij ook wel een gefilmde reportage over hun vakantiebestemming kunnen bekijken. Grote kans dat zij dan een veelomvattender blik van hun vakantiebestemming hadden gezien. Dit alles neemt echter niet weg dat mensen soms ook veel plezier op hun vakantiebestemming kunnen beleven. Maar meestal zal de vorm van vermaak, die mensen uiteindelijk tijdens hun vakantie hebben ervaren, slechts dermate platvloers zijn geweest dat zij grote vraagtekens moeten zetten bij de vraag of zij zich wel echt zo goed hebben weten te vermaken. Maar niet alle vermaak van mensen tijdens hun vakantie is even platvloers. Mensen bijvoorbeeld die het tijdens hun vakantie voorelkaar hebben weten te krijgen, dat zij diepgaand in contact met andere mensen zijn gekomen en die daardoor een veel bredere kijk op het leven hebben weten te krijgen, kunnen later weleens met zeer groot genoegen op hun vakantie weten terug te zien.
Dertig jaar lang heb ik mij beziggehouden met het op kunstmatige wijze bevruchten van koeien. Dit betekent in de praktijk dat men bij die koeien sperma inbrengt (insemineert), wat op een eerder moment bij stieren is opgevangen. Als inseminator brengt men het sperma tegenwoordig, door de cervix heen, naar binnen toe. Dit alles komt nogal precies. Met name omdat men bij dit proces geen inwendige verwondingen moet gaan veroorzaken. Want bloed is dodelijk voor de spermatozoa. Een factor die dit werk nogal bemoeilijkt, is het feit dat deze manipulaties op het gevoel, vanuit het rectum van de koe, moeten gaan plaatsvinden. Een factor die het er ook niet makkelijker op maakt, is het feit dat zich allerhande verschillende anomalieën in het bekken van de koe kunnen voordoen. Voor de vruchtbaarheid van de koeien is dat geen goede zaak, maar voor mij maakte dit mijn werk wel heel interessant om te doen. Want het was de kunst om ondanks het vóórkomen van één van dergelijke anomalieën bij een koe, die koe toch nog drachtig te krijgen. Ook een veehouder wordt vaak met vreemde afwijkende gevallen geconfronteerd, echter dan met name bij de geboorte van de kalveren, ofwel bij het uitstoten van de onvolgroeide vruchten. Eén van de vreemdste gevallen, die ik eens bij een veehouder heb waargenomen, is een pasgeboren kalf met niet twee, maar juist met drie ogen. Eén van die ogen bevond zich op het voorhoofd van het kalf. Precies op die plaats waarop in het hindoeïsme het derde oog, met een rode stip, op het gezicht wordt aangegeven. De aanblik van dit kalf was min of meer angstwekkend. Dat kwam omdat het kalf mij met dat oog, met een niet aflatende starende blik, aanzag. Geen wonder dat men in bepaalde culturen hieraan een magische betekenis verbindt.
Er zijn natuurlijk uitzonderingen, maar de onderlinge band tussen broers en zussen uit een groot gezin is later vaak niet om over naar huis te schrijven. Dat werd mij eens door een gast uit de Brabantse contreien verteld. Zoals u ongetwijfeld weet, waren de gezinnen daar lange tijd bijzonder groot. Maar dat niet alleen, de normale Brabantse gemoedelijkheid bracht ook met zich mee dat de onderlinge band tussen de mensen over het algemeen bijzonder goed was. Behalve dan de band tussen de gezinsleden van grote gezinnen. In een omgeving waar veel grote gezinnen vóórkwamen, sprongen de kleine gezinnen er natuurlijk enigszins uit. En als dan blijkt dat de mensen uit die kleine gezinnen in verhouding beter onderling kunnen opschieten, zal dat allicht ook wel waar zijn. De vraag is echter wel hoe dat dan komt. Als men eens goed over dat thema nadenkt, dan lijkt daarvoor wel een goede verklaring te kunnen worden aangegeven. De mensen die uit grote gezinnen afkomstig zijn, hebben zich immers in hun jeugd al zeer vroeg zelfstandig moeten kunnen zien te redden. Dus zonder veel overleg met zowel de ouders, als de broers en zussen. Het feit dat zij daardoor hebben geleerd om zoveel mogelijk ieder voor zich hun eigen gang te gaan, heeft vanzelfsprekend niet de onderlinge band tussen de gezinsleden bevorderd. Dit verschijnsel is natuurlijk niet alleen typerend voor de Brabantse gezinnen, maar ook voor de gezinnen in andere delen van ons land. Maar doordat de Brabantse cultuur geënt is op gezelligheid, valt het natuurlijk wel meer op dat de onderlinge band tussen de mensen uit grote gezinnen minder goed is dan die uit kleine gezinnen.
Het pestgedrag van sommige mensen heeft veel overeenkomsten met het pestgedrag van sommige kinderen. De vraag waarom mensen zich op zeker moment in hun leven zo sterk richten op het pesten van andere mensen, kan daarom min of meer worden herleid uit het pestgedrag van die mensen tijdens hun jeugd. 'Is een vervelend pestend kind later dan ook als vanzelfsprekend een pestende volwassene?', is een vraag die hier dan ook moet worden gesteld. Zo kort door de bocht kan men dit waarschijnlijk niet stellen, maar mensen die er in hun jeugd een zeker genoegen in schepten om andere mensen te gaan pesten, zullen dat genoegen tijdens hun volwassenheid hoogstwaarschijnlijk weer opnieuw willen gaan beleven. Met het pesten hebben de pesters zich in hun jeugd vanzelfsprekend een zeker aanzien aangemeten. Hoewel dat aanzien wel van negatieve aard is. Met dat, uit pestgedrag verworven aanzien, zullen die pesters zich in hun jeugd ook een bepaalde vorm van macht hebben weten aan te meten. En het ervaren van een dergelijk machtsgevoel werkt verslavend, dat is maar al te goed bekend. Dus de kans dat pestende kinderen zich later als pestende volwassenen zullen gaan gedragen, is wel erg groot. Alhoewel het pestgedrag dan wel wat minder expliciet zal blijken te zijn geworden. Namelijk naar gelang de verantwoordelijkheid van die volwassenen, binnen hun sociale context, dan is toegenomen. 'Maar welke mensen zijn nu met name slachtoffer van het pestgedrag van anderen?', zult u kunnen gaan vragen. Dat zijn met name de mensen die afwijken van wat in de groep mensen, waarin zij leven, gebruikelijk is. Dat kan zijn qua kleding, qua uiterlijk, qua gedrag, qua sociale redzaamheid, qua bespraaktheid, qua geloofsovertuiging, enz. enz. Voor de pester slaagt het pesten het best als deze iets weet te vinden waaraan de gepeste zelf een hekel heeft. Maar de gepeste hóéft zich niet zonder enige verdediging te láten pesten. Als deze dat wil, kan hij met de nodige kracht terugslaan. Maar het punt is vaak dat de gepeste zichzelf niet tot een dergelijk laag niveau wil gaan verlagen. In Amerika is momenteel (anno 2020) al veel te lang een enorme pestkop tot aan de hoogste macht van het land doorgedrongen. Daar is hij onder betrekkelijk veel mensen enorm populair. Maar in andere landen kunnen mensen zijn bloed wel drinken. Natuurlijk zal hij nog wel een tijdje langer van zijn macht kunnen genieten. Maar van de andere kant: het aantal vijanden dat hij door zijn eigen toedoen om zich heen heeft weten te creëren, zal hem op zeker moment wel fataal worden, dat kan bijna niet anders.
Een belangrijk element van 'de kunst van het spreken' waarvan sommige mensen in het bezit zijn, is het feit dat zij niet alleen goed kunnen spreken, maar dat zij ook heel goed kunnen luisteren. En dat zij bovendien in staat zijn om, op gepaste wijze, de ander in diens eventuele stortvloed van woorden te onderbreken. Wat dit laatste betreft: "uiteindelijk zal ook de ander waardering blijken te hebben voor het van tijd tot tijd onderbreken van diens voortdurende woordenstroom". Want een gesprek wat slechts geënt is op een dergelijke eenzijdige woordenstroom, is natuurlijk geen echt gesprek. En het zal uiteindelijk, zowel de spreker als de toehoorder, in het geheel niet bevredigen. Iemand die de gewoonte heeft om zijn gesprekspartner met een brei van woorden te overdonderen, let niet goed op de reactie van de gesprekspartner op zijn woorden. Het gesprek zal, door deze onbevredigende wijze van communicatie, ook betrekkelijk snel zijn afgelopen. De gesprekspartner zal zich ook al gauw niet meer goed gaan concentreren op de 'mitsen en maren' van hetgeen hij te horen krijgt. Dat komt ook omdat hij zijn gedachten zal gaan richten op het bedenken van een goede smoes, die hem in de gelegenheid zal gaan stellen om het gesprek te beëindigen
'Waarom is het voor mensen, die een onverschillige wijze van spreken hebben, zo moeilijk om te communiceren met mensen die alles wat zij zeggen zo bloedserieus lijken te bedoelen?' En van de andere kant: 'Waarom is het voor mensen die alles wat zij zeggen zo bloedserieus lijken te bedoelen, zo moeilijk om te communiceren met mensen die een onverschillige wijze van spreken hebben? Het lijken twee verschillende werelden te zijn. Ten eerste die van de mensen die alles au sérieux nemen en ten tweede die van de mensen die heel laconiek in het leven staan? Dat lijkt te komen omdat iemand die vrij serieus in het leven staat, zich het meest op zijn gemak voelt als de ander ook vrij serieus in het leven staat. Terwijl iemand die een laconieke levenshouding aanneemt zich ook het meest op het gemak voelt als de ander ook een laconieke levenshouding aanneemt. Beide groepen mensen lijken een heel verschillende taal te spreken. Zo groot is het onderlinge verschil! Mensen die bij de ene groep kunnen worden ingedeeld, generen zich in feite voor de mensen die in de andere groep kunnen worden ingedeeld. Het voelt voor mensen uit beide groepen al even ongemakkelijk aan als de mensen uit de andere groep niet meegaan in de wijze waarop de mensen uit hun eigen groep spreken. Datzelfde verschijnsel doet zich voor bij mensen die ieders taal goed kunnen verstaan, maar die zich generen om de taal van de ander te spreken. Niet zozeer omdat zij zich niet goed in de taal van de ander weten uit te drukken, maar omdat zij aanvoelen dat zij niet de fijne nuances beheersen die het spreken in die andere taal vereist. Het is in die situatie diegene die zich aanpast aan de taal van de ander, die een flinke veer laat in de overtuigingskracht van zijn betoog. Degene die overschakelt in taalgebruik, is wat dat betreft de verliezende partij. Dit omdat deze minder vloeiend zijn betoog zal kunnen gaan voeren. Het overschakelen van taal is voor diegene die dat doet, in feite een zwaktebod. Stel dat men als advocaat voor een bepaalde partij een zaak moet bepleiten in een aangeleerde tweede taal, dan staat men ongtwijfeld reeds met één-nul achter op de collega advocaat die in dienst is van de tegenpartij en die gewoon zijn moerstaal kan gaan spreken. Degene die zich wat dat betreft aanpast, doet welbeschouwd een zwakte bod. Als men het dus als serieus sprekend persoon in een gesprek moet opnemen tegen een laconiek sprekend persoon, moet men eigenlijk in de eigen wijze van spreken blijven volharden. En als men het als laconiek sprekend persoon in een gesprek moet opnemen tegen een serieus sprekend persoon, moet men óók in de eigen wijze van spreken blijven volharden.
Het valt voor een alleenstaande man (quasi vrouw) niet mee om op oudere leeftijd nog een levenspartner te vinden. Want hoe moet men dat in vredesnaam aanleggen? Wie het weet mag zich melden! Dat is in ieder geval niet eenvoudig. Eén van onze gasten had daartoe op zeker moment een modus operandi gevonden die bijzonder uitgekiend was. Hij wist dat er zich tijdens een zware sportbeoefening op zeker moment een sfeer van onderlinge verstandhouding ontwikkelt, die het voor mensen gemakkelijk maakt om vriendschapsbanden te kweken. Hij besefte dat de Nijmeegse Vierdaagse een wandeltocht is welke zwaar genoeg is om zijn doel wat dat betreft te bereiken. De kans echter dat men dan tijdens het wandelen toevallig in het groepje mensen terecht komt waarin ook je (nieuwe) potentiële levenspartner loopt, is niet bijster groot. 'Dus', zo bedacht hij, 'ik moet mij voor dat doel dan eigenlijk in zoveel mogelijke groepjes van wandelaars gaan aansluiten', tenminste totdat ik in een groepje ben beland waarin mijn potentiële levenspartner zich lijkt te bevinden. En lukt het de ene dag niet, dan heb ik nog drie andere dagen om mijn geluk wat dat betreft te beproeven. Om in een ander groepje terecht te komen, kan men op zeker moment iets sneller dan de anderen gaan lopen. Maar hetgeen veel minder vermoeiend is, dat is de methode om zo langzamerhand duidelijk wat langzamer te gaan lopen. Dan kan men al gauw en vrij gemakkelijk in een groot aantal verschillende groepjes terechtkomen. Hij had zijn auto bij één van de tussenliggende treinstations geparkeerd, opdat hij ook nog eens van de trein gebruik kon maken om eventueel tussen enkele van die groepjes heen en weer te gaan hoppen. 'Deze wijze van doen zal het vinden van mijn potentiële levenspartner in ieder geval vergroten', had hij bedacht. Hij was overigens niet de enige die deze wandeltocht als huwelijksmarkt meende te kunnen gebruiken. Ook een flink aantal dames bleken dit doel voor ogen gehad te hebben, zoals later bleek. Deze vrouwen hadden zich voor de wandeltocht op hun 'paasbest' uitgedost, zo bleek hem al gauw. En sommige van die vrouwen waren tijdens het wandelen ook duidelijk aan het flaneren. 'Juist díé vrouwen staan waarschijnlijk alleen in het leven', zo bedacht hij zich.'Dit omdat zij zich nog steeds niet aan een levenspartner hadden verbonden, óf omdat zij hun levenspartner waren kwijtgeraakt. Hoe droevig dat in sommige gevallen ook kan zijn. Juist op die opzichtig flanerende vrouwen moet ik mij gaan richten', zo bedacht hij zich. Toen ik dat plan van hem zo aanhoorde, kon ik niet anders dan hem gelijk geven. 'Natuurlijk, de wijze waarop hij zich tijdens de wandeltocht per trein (en misschien ook wel per auto) wilde laten verplaatsen, was niet eerlijk ten opzichte van de andere deelnemers aan de wandeltocht'. Maar als hij dan op het eind van die tocht maar niet de gebruikeijke medaille in ontvangst zou gaan nemen, was daar niet zoveel op aan te merken. En zijn opzet leek succesvol te zijn, want toen ik hem op de vierde dag van de wandeltocht hand in hand en in de allerbeste stemming met (een hem blijkbaar) onbekende vrouw zag lopen op de Via Gladiola, was het voor mij vrij duidelijk dat hij in zijn opzet was geslaagd. 'Dit is een listige jongen!', bedacht ik mij toen. 'Hoe is het mogelijk dat iemand dit zo welbedacht weet te realiseren!'
Er bestaan opvallende overeenkomsten tussen het uiterlijk van mensen en het karakter wat zij hebben. Deze ietwat moeilijk te bevatten stelling impliceert niet alleen dat het karakter van mensen min of meer uit het uiterlijk van die mensen valt af te lezen, maar ook dat mensen met een min of meer overeenkomend uiterlijk een overeenkomend karakter hebben. En andersom dat mensen met een overeenkomend karakter, ook een min of meer overeenkomend uiterlijk zouden hebben. Als men deze stelling voor het eerst hoort, zal men geneigd zijn haar direct zondermeer als onwetenschappelijk te gaan typeren. En ja, het beschrijven van iemands uiterlijk is al heel moeilijk op een wetenschappelijk verantwoorde wijze te realiseren, laat staan het beschrijven van iemands karakter. Maar dát daar gelaten, blijken mensen door middel van een foto een verrassend accurate indruk van de persoonlijkheid van iemand te krijgen. Ook kunnen mensen aanwijzingen in iemands gezicht gebruiken om de leiderschapskwaliteiten van die persoon te beoordelen. Ook zijn mensen in staat om aanwijzingen in de gezichtsstructuur te gebruiken om in te schatten hoe agressief iemand is. Verder lijken mensen in staat te zijn om aan de hand van de structuur van iemands gezicht te beoordelen hoe sterk iemand is. Ook lijken mensen aan het uiterlijk van iemand enigszins te kunnen inschatten of diegene als 'onbetrouwbaar' moet worden beschouwd. De manier waarop mensen iemands gezicht waarnemen, kan zelfs een kwestie van leven of dood zijn. De cognitieve vooroordelen terzijde latend, zal men moeten gaan toegeven dat iemands uiterlijk ook bepaalde zaken over iemands gezondheid kan aangeven. Rimpels kunnen bijvoorbeeld een aanwijzing zijn voor hartproblemen. En in iemands ogen kan men waarnemingen doen over verschillende andere gezondheidissues van die persoon. Verder kan iemands lichaamslengte merkwaardigerwijs voorspellend zijn voor sommige ziektes. Afgaand op al de hierboven vermelde gegevens kan het, voorzover 'ze hout snijden', niet anders dan dat er overeenkomsten moeten bestaan tussen het uiterlijk van mensen en het karakter wat zij hebben. Als dit alles werkelijk hout snijdt, dan kan het niet anders dat mensen met een vergelijkbaar uiterlijk ook vergelijkbare kenmerken in hun karakter moeten hebben. Hoe wonderlijk dat in feite ook klinkt! Maar als dat zo is, dan zullen veránderingen in iemands karakter ook van invloed moeten zijn op iemands uiterlijk. Dit soort veranderingen in iemands karakter worden wel gerapporteerd als mensen een (zware) hersenschudding blijken te hebben meegemaakt. Als dan onder die omstandigheden het uiterlijk van iemand zou kunnen veranderen, is het vervolgens de vraag of diegene er dan aantrekkelijker zal gaan uitzien, of juist onaantrekkelijker. Er lijkt geen goede reden te zijn waarom dan één van die beide gevolgen van een (zware) hersenschudding moet worden uitgesloten.
Bankgebouwen verdwijnen in een rap tempo uit het straatbeeld. In vroeger tijden waren er veel meer dan nu het geval is. Men vond ze toen in bijna iedere stad. En het waren vaak ook imposante gebouwen. Waarom dat zo was, heb ik nooit goed begrepen. Maar het lijkt erop dat men zich op die wijze met grote preferentie trachtte te richten op de rijke klanten. Op de particuliere klanten natuurlijk, die flink in de slappe was zaten. Maar met name ook op de klanten uit het bedrijfsleven. Met de weelderige uitstraling van het bankgebouw trachtte men die klanten te imponeren. Mensen die beslist niet als rijk konden worden beschouwd, kwamen toch al niet frequent in een bankgebouw terecht. Daar hoefde men zich niet op te gaan richten. En als die bepaalde categorie van mensen op zeker moment wel eens in een bankgebouw terecht kwam, viel aan die mensen niet erg veel te verdienen. Het imponeergedrag van de leiding van de banken had zeker wel effect. Als een bepaalde bank daar niet aan mee zou doen, scheelde dat direct in de omzet van die bank. Men moest dus wel! Maar dat beleid had wel zijn invloed op de houding van de mensen die bij een dergelijke bank werkten. Die mensen, van hoog tot laag, kregen door de weelde die hen omstraalde ook een zeker gevoel van meerwaarde. In onze familie lijkt dat ook te zijn gebeurd. De broer van de opa van mijn opa richtte in vroeger tijden, op zeker moment, de allereerste spaarbank van Nederland op. Namelijk in de Friese havenstad Workum. En ook híj zou wel eens 'met dat virus besmet kunnen zijn geraakt'. Of andersom, misschien was hij reeds van tevoren 'met dat virus besmet' geweest. Dat moet denk ik wel! Want waar haal je anders de guts vandaan om daarmee aan de slag te gaan? Toch moet hij ook een sociale inslag hebben gehad, want door zijn inzet waren nu ook de minder rijke mensen in die omgeving in staat om hun geld 'te laten groeien'. En de mogelijkheid om dit te kunnen realiseren, bevorderde ook nog eens de spaarzin van de betreffende mensen. Dit had als groot voordeel, dat het geld wat men op zeker moment in handen kreeg, minder gauw aan verkeerde doelen werd uitgegeven. In die tijd was dat van groot belang, omdat de mores toen niet stevig genoeg waren om dat op een bevredigende wijze onder controle te gaan houden. Met alle problemen van dien.